Corona en verhuur bedrijfsruimte, de eerste uitspraak!

Corona en verhuur bedrijfsruimte, de eerste uitspraak!

Er is een eerste uitspraak gedaan over de verhuur van bedrijfsruimte en Corona. Wat was er aan de hand? Bierbrouwer Inbev huurt van een kleine vastgoedbelegger een bruin café en verhuurt dat onder aan een horeca-exploitant. Het café moest vanwege de Coronamaatregelen gesloten worden. Inbev wilde uitstel van betaling van de huurprijs. De verhuurder ging daar niet mee akkoord. Inbev gaf daarna aan een deel van de huurprijs te willen betalen maar dan moest een ander deel worden kwijtgescholden. Ook dat vond de verhuurder geen goed plan. De verhuurder startte een kort geding procedure en vorderde betaling van de achterstallige huur. Inbev voerde verweer en kwam met een tegeneis: huurprijsvermindering ex. art. 7:207 BW (vermindering huurprijs bij huurgebrek), voor één derde deel van de huur. Relevant is dat dit wetsartikel niet contractueel was uitgesloten, wat tegenwoordig wel vaak het geval is.

De huurder wint. Volgens de voorzieningenrechter staat vast 1) dat het gehuurde uitsluitend is bestemd voor gebruik als cafébedrijf, 2) dat de overheid heeft bepaald dat cafébedrijven in verband met het Coronavirus gesloten moeten blijven, en 3) dat Inbev en de horeca-exploitant daardoor huurgenot missen. De sluiting van het café vormt volgens de voorzieningenrechter een gebrek in de zin van de wet.

Interessant is dat de voorzieningenrechter ook iets zegt over de vraag of sprake zou kunnen zijn van een onvoorziene omstandigheid in de zin van art. 6:258 BW. Dit artikel wordt de laatste tijd veel genoemd als het gaat om Corona en recht. Volgens het artikel kan de rechter de gevolgen van een overeenkomst wijzigingen, of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden, op grond van onvoorziene omstandigheden. De voorzieningenrechter komt op zich niet toe aan de vraag of sprake is onvoorziene omstandigheden, omdat dit een weging vergt van alle omstandigheden van het geval en een kort geding zich daar niet voor leent. Toch merkt de voorzieningenrechter op dat het in de rede ligt om de Coronacrisis te kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW omdat partijen een dergelijke ingrijpende situatie bij het sluiten van de overeenkomst in het algemeen niet voor ogen zullen hebben gehad en niet in hun overeenkomst zullen hebben verdisconteerd.

Via het artikel van de onvoorziene omstandigheid zou de Coronacrisis dus wellicht de werking van overeenkomsten kunnen beïnvloeden.

Wilt u weten hoe dit precies zit? Dan moet u gewoon eens met ons bellen.

Heeft u vragen hierover neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Chris Bonnier: chrisbonnier@sbadv.nl of info@sbadv.nl